"Int Hasewijntken", afgebroken in 1835 (meer info in de Bossche Encyclopedie) |
Drieëntwintigste brief, deel 1
Hooggewaardeerde vriend!
Misschien wordt dit de laatste brief die je van mij uit deze stad zult ontvangen, misschien komt er nog één. Dat zal ervan afhangen of ik hier korter of langer zal blijven, want ik denk morgen of overmorgen te vertrekken. Wellicht blijf ik nog een dag langer. In deze brief zal ik je een paar dingen opsommen, waarover ik in mijn vorige reisverslag fouten heb gemaakt. Als ik dat heb afgehandeld, zal ik ook nog over andere dingen schrijven.
Het oudste huis in deze stad is niet het Gewandhuis, maar een ander pand dat het Hazewindje wordt genoemd. Het Gewand- of Lakenhuis (het Hoogduitse woord Gewand betekent ‘laken’ of ook wel ‘kledingstuk’) is zeer oud en werd opgericht om er wollen stoffen in te verkopen. Niemand, ongeacht wie hij was: man of vrouw, clericus of leek, mocht binnen Den Bosch een wollen laken kopen of verkopen, behalve in dit huis, op straffe van een zware boete. Dat blijkt uit het privilege van hertog Jan III, “gegeven te Brussel, op de zondag na het octaaf van Driekoningen in het jaar van onze heer 1329”.
Door dit huis het oudste huis van deze stad te noemen, heb ik dus een fout gemaakt. Het Hazewindje, een huis niet ver van het Gewandhuis, is eigenlijk het oudste gebouw van Den Bosch. Dit huis zou al vóór de stichting van de stad door de oude hertogen zijn gebouwd voor hun jagers en honden, die hier in het jachtseizoen verbleven. Dit gebouw verraadt een zeer hoge ouderdom. Boven de deur kan men nog een gevelsteen zien met een windhond. Daar is het huis naar vernoemd, of liever naar het gebruik ervan als jacht- of hondenhuis.
Bij gelegenheid dat mij de ouderdom van dit huis werd aangetoond, vertelde men mij nog het volgende: op zekere dag kwamen in de hitte van de achtervolging van het wild door de honden, de jagers van de hertog op het terrein van de graaf van Megen terecht. Zij werden daarop door de jagers van de graaf overvallen en zwaar gewond, terwijl de honden werden doodgeslagen. Dit laatste nam de hertog zo hoog op, dat hij de graaf de volgende boete oplegde: de gedode honden moesten aan hun achterpoten worden opgehangen, waarna de graaf net zo lang graan over ze uit moest laten storten tot ze helemaal bedekt waren. Het koren was dan de schadevergoeding voor de dode honden. Aan dit vonnis, aan deze boete moest de graaf van Megen zich onderwerpen. Was dat niet een bijzondere manier van boete opleggen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten