De Wielewaal (bron: Het Leven der Dieren) |
Negentiende brief, deel 2
In dit bosachtige land vind je een grote hoeveelheid van allerlei vogels. Degene die hier broeden en dus in de Meierij thuishoren, zijn de volgende: de ooievaar; de reiger; de roerdomp, wiens roep vooral ’s avonds door de roomsen met schrik en beven wordt aanhoord, omdat ze dit roepen voor het geluid van een spook houden; de raaf; de roek; de kraai; de kauw; de ekster; de maarkolf of eikelekster [vlaamse gaai], die men uitstekend kan leren praten en fluiten. Het is een heel mooie vogel, die zelfs in het wild andere vogels met zijn stem nabootst; de grutto of strandloper; de woudduif; twee soorten tortelduiven; de patrijs; de kwartel; de merel; de lijster; de goudlijster of wielewaal, die een verwonderlijk mooi nest bout in een mik, of tussen twee takken van een boom; de spreeuw; de kievit; de koekoek, die men abusievelijk voor een roofvogel houdt, want men verkeert in de Meierij in de dwaze veronderstelling dat hij drie jaar lang koekoek blijft en dan in een dwergvalk verandert;
de mooie hop; de groene en grauwe specht; de kleine specht, die men ook wel draai- of wendhals noemt; de kemphaan; de plevier; de tureluur of veldmerel; de leeuwerik; de goudammer [geelgors] of gele haverkneu. Men noemt deze vogel op sommige plaatsen in de Meierij ook wel schrijver, omdat zijn eitjes met allerlei figuren als beschreven zijn; de rietgors; de nachtegaal; de bastaardnachtegaal; de vink; twee soorten goud- of bloedvinken; de rietvink; de distelvink; de groenink of groenvink; twee soorten watersnippen, ook wel haarsnippen genoemd; de gele en bonte of witte kwikstaarten; de huis-, muur-, gier- en oeverzwaluw; de huis-, veld- en boommus; het ijsvogeltje, dat het mooiste vogeltje is van alle vaderlandse vogels. Bij dit vogeltje is het opmerkelijk dat het onderste gedeelte van zijn snavel langer is dan het bovenste deel. Dat is tot nu toe, voorzover mij bekend is, door niemand die het beestje heeft beschreven, opgemerkt.
De roodstaart; het roodborstje of roodkeeltje; het wandvogeltje of vliegenvanger; de kool- of spiegelmees. Deze wordt hier bijenmees genoemd, omdat het veel op bijen jaagt; de blauwe mees; de kuifmees; de kaas- of staartmees, die een zeer lief en aardig nestje bouwt; de grasmus; de kneuter of koddenaar, die grauw van kleur is en in het wild een bloedrode borst heeft, maar opgesloten in een kooi verliest hij die, zodra hij in de rui is; de wijntapper [tapuit], die zich alleen maar op de hei ophoudt; het sijsje; het boomkruipertje en het winterkoninkje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten