Het officiële Brabantse leesplenkske (bron) |
Zestiende brief, deel 5
Ik heb je vorig jaar een lijstje gegeven van veel oude, Hollandse woorden, die in de Meierij in zwang zijn. Nu wil ik die lijst met een paar woorden aanvullen, omdat ik nog tijd en plaats over heb. Dan heb je de volgende: aves: verkeerd; beduiden: verklaren, uitleggen; bedwank: dwang; bestaden: uitgeven; bézegen: gebruiken; dochten: deugden; dode: lijk; geboeren, geboert: dorpsmensen; gedaan: gemaakt; geeten: gegeten; geraadzaam: wat aan te raden is; gezien: aangenaam; heeten liegen: loochenen; hem vieren: nog vier; hood: hoofd; kallen: praten; de klink trekken: op de vlucht slaan; kudse: knots; kuis: knots; ongezien: onaangenaam; over: voor, in plaats van; smeet: vlag; taalen: naar iets vragen; verspreeken: afspreken; verwaaren: bewaren; vim: honderd bossen stro; wael: wel; zocht: zacht.
Ik voeg hier ook een lijst bij van Hoogduitse woorden, die ook hier, zij het min of meer verbasterd, gebruikt worden. Ik hoop, ja, ik ben ervan overtuigd, dat ook deze lijst je zal bevallen. Zie hier:
Hoogduits
|
Meierijs
|
Hollands
|
Ausbedingen
|
Uitbedingen
|
Voorbedingen
|
Ausbescheiden
|
Uitbescheiden
|
Uitgezonderd
|
Aus der art schlagen
|
Uit den aart slaan
|
Ontaarden
|
Auswintern
|
Uitwinteren
|
Overwinteren
|
Bahr
|
Baar
|
Doodsbaar
|
Bommeln
|
Bommelen
|
Slingeren
|
Dienlich
|
Dienlijk
|
Gedienstig
|
Fädemen
|
Veemen
|
Een draad in een naald doen
|
Forst
|
Vorst
|
Nok van een huis
|
Gelehrig
|
Geleerig
|
Leerzaam
|
Gelispel
|
Gelispel
|
Geruis
|
Hämmern
|
Hameren
|
Timmeren
|
Hefel
|
Hevel
|
Zuurdeeg
|
Heisz
|
His
|
Heet
|
Hirt
|
Hert
|
Herder
|
Klack
|
Klak
|
Vlek
|
Klettern
|
Kletteren
|
Klimmen
|
Klos
|
Klot
|
Kluit
|
Knüffeln
|
Knuffelen
|
Drukken, kneuzen
|
Knütschen
|
Knutzen
|
Kneuzen
|
Liederlich
|
Liederlijk
|
Losbandig
|
Luder
|
Loeder
|
Lichtmis, straathoer
|
Lümmel
|
Lummel
|
Slechthoofd
|
Lülle
|
Lul
|
Pijpkan
|
Lumpenhund
|
Lompenhond
|
Schobbejak
|
Reche
|
Reek
|
Hark, rijf
|
Rechen
|
Reeken
|
Harken
|
Ruck
|
Ruk
|
Hort, stoot
|
Sabbern
|
Sabberen
|
Zeveren
|
Schabsel
|
Schapsel
|
Schraapsel
|
Schäfer
|
Scheper
|
Schaapherder
|
Scharren
|
Scharren
|
Scharrelen
|
Schlecht
|
Slecht
|
Eenvoudig
|
Schob
|
Schob
|
Schoof
|
Schwetzer
|
Zwetzer
|
Snapper
|
Sumpfig
|
Sompig
|
Moerassig
|
Teller
|
Telder
|
Tafelbord
|
Tenne
|
Den
|
Dorsvloer
|
Thor
|
Door
|
Dwaas
|
Triesachen
|
Triezakken
|
Afrossen
|
Tummelicht
|
Dommelig
|
Duizelig
|
Wammes
|
Wammes
|
Wambuis
|
Weiher
|
Wijer
|
Vijver
|
Winde
|
Wind
|
Dommekracht
|
Waarschijnlijk zijn er nog wel meer Hoogduitse woorden in gebruik, maar ik heb geen andere dan deze kunnen opduikelen. Het zijn er echter meer dan voldoende om jou er ten volle van te overtuigen dat de Meierijsche taal een mengelmoes is van Hoogduits, Hollands, zuiver Meierijsch en zelfs tref je verbasterde Franse en Latijnse woorden, zoals bijvoorbeeld labeuren: werken, van het Latijnse laborare. Zo ook laar, dat woning of verblijf betekent, van het Latijnse lar. Anderen houden dit woord lar voor puur Keltisch.*
Nu kan ik deze brief wel tot een einde brengen: hij is lang genoeg. Ik denk dat hij je evenzeer zal bevallen als mijn vorige brieven en met die vaste overtuiging noem ik me alweer je oprechte
Vriend.
*) Letteroeffeningen voor 1794. Mengelwerk, p. 82.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten