Het Hof van Kessel (bron: collectie Rijksmuseum) |
Zestiende brief, deel 1
Mijn vriend!
Ik wilde gisteren een grote wandeling maken en daarom verliet ik Oss zeer vroeg in de ochtendschemering. De zon was nog niet boven de horizon uit, toen ik mij al op weg begaf. Ik bezocht die dag de zes Maasdorpen, zo genoemd omdat ze allemaal langs die rivier liggen. Lithoijen heeft niets bijzonders, Lith is het meest aangename dorp langs de Maas. Van Lith ging ik naar Kessel, een klein dorp waar nog een oud kasteel, het Hof genaamd, te zien is. Ook hier hebben de roomsen zich van de kerk der hervormden meester gemaakt. Zo wandelde ik steeds verder naar Maren.
Hier heeft men in 1777 een heupbeen van een zeer grote olifant opgegraven en tegelijk daarmee de bovenkaak van een jonge olifant, waar de kiezen nog in vast zaten. Hoe zijn die hier in de grond gekomen? Zouden ze nog een overblijfsel zijn van de Zondvloed of van een latere overstroming? Of is het niet waarschijnlijker dat dit nog overblijfselen zijn uit de tijd van de oude Romeinen, die zeker olifanten in hun leger kunnen hebben gehad. En als zij op het eiland van de Batavieren (de Bommelerwaard) zouden zijn geweest, is die overtuiging dan niet nog veel waarschijnlijker? Immers Maren wordt slechts door de Maas van deze waard gescheiden.
Te Alem sloeg enkele jaren geleden de bliksem in de kerk, precies tijdens de eredienst. De predikant werd door de bliksem op de bodem van de kansel gedrukt, maar liep verder geen letsel op, net zo min als iemand onder zijn toehoorders. Empel is klein en heeft niets opmerkelijks. De kerken van deze zes dorpen zijn allemaal klein en bijna van dezelfde bouwstijl, al is die van Lith de mooiste. Geen van die kerken is heel oud.
Van Empel wandelde ik naar Rosmalen, waar ik overnachtte. Een middelmatige kerk en toren sieren deze plaats redelijk op, maar voor de rest is het geen mooi dorp. In het jaar 1434 werd hier een klooster ter ere van de H. Brigitta gesticht. Tegenwoordig is hier echter niets meer te zien, dat nog op een klooster lijkt, terwijl het toch de naam van Klooster Coudewater draagt. Het is nu eigendom van particuliere bezitters.
Dit klooster werd zowel door mannen als door vrouwen bewoond, hoewel het eigenlijk een vrouwenklooster was. Slechts een muur scheidde deze broedertjes en zustertjes van elkaar. Zie hier wat voor een bericht mij over de stichting van dit klooster is meegedeeld! Het belachelijke sprookje dat aanleiding gegeven zou hebben tot de bouw van dit klooster zal ik hierbij voegen, hoewel het ook bij oude schrijvers te vinden is* Het luidt als volgt:
*) Men vindt dit verhaal onder andere bij J. van Oudenhoven, Beschrijving van de Meijerije van ’s Hertogenbosch, p. 94.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten