donderdag 14 februari 2013

Misbruik blijft onbestraft

Elfde brief, deel 3

Deze kapucijn stapelde nog veel meer misdaden op zijn zonden: hij beschuldigde ook een andere zogenaamde geestelijke, die zich momenteel op het kasteel Eckart bevindt (Eckart is een klein dorpje niet ver van Eindhoven en Woensel, aan de Dommel), van medeplichtigheid aan zijn misdaad, hoewel deze man zijn vriend was. Waarschijnlijk was dat om zijn eigen schande en snoodheid te verdoezelen. Maar de genoemde geestelijke liet daarop herhaalde malen een bekendmaking in de krant plaatsen om zijn onschuld aan te tonen. Die advertentie luidde woordelijk als volgt:

Ik ondergetekende, R.R. de Coehorn, woonachtig in Eckart, één uur van Eindhoven, vernomen hebbende op 8 mei van dit jaar dat Wilhelm van den Weijenboom, voormalig rector van de Latijnse School in Helmond, mij ervan heeft beschuldigd meegewerkt te hebben aan zijn misdaad, doe daarom een beroep op eenieder en op hem, genoemde voormalig rector, om mij bewijzen daarvan te leveren, want ik verklaar voor de hele wereld, dat ik daar nooit van gehoord heb en vervolgens geef ik met klem te kennen dat ikzelf, net als andere eerlijke mensen, door hem bedrogen ben.
(was getekend)
R.R. de Coehorn, als boven.

Zou deze kapucijn hervormd zijn geweest, dan zou hij vast en zeker gepakt zijn (hij is later nog in Helmond gesignaleerd) en beslist door de rechter naar behoren gestraft, maar nu zijn zijn daden straffeloos door de vingers gezien. Wat een discriminatie! En niets is zekerder dan dat, want men mag als een vaste stelregel aannemen die op dit moment in de Meierij opgeld doet: “een roomsgezinde mag heel veel straffeloos doen, waarmee een geus niet ongestraft wegkomt”. Maar stil! Ik zou wellicht teveel zeggen.

Wat vind je nu van dit geval, mijn vriend! Deze kapucijn was beslist niet zo openhartig als pater Gardeau, een priester in Parijs, over wie Prosper Marchant (ik ontleen dit verhaal aan de geleerde A. Unzer*) vertelt dat hij publiekelijk tijdens zijn preek zei, toen hij enkele dames zag met ontblote boezem: Couvrez vous donc, au moins en notre présence, car, afin que vous le sÇachiez, nous sommes de chaire en d’os, ainsi que les autres hommes. [Bedek u toch, tenminste in onze aanwezigheid, want zoals u weet, zijn wij net zo van vlees en bloed als andere mensen/mannen.]

Ik hoef je niet van mijn standvastige vriendschap en hoogachting te verzekeren, omdat ik kan en mag ondertekenen als: geheel de
Jouwe.

*) Naleezing van den Arts of geneesheer, Deel I, p. 55.

Geen opmerkingen: