Varkensdrijver (bron: DBNL) |
Achtste brief, deel 1
Waarde vriend!
Ik ben nu in Peelland en wel in Budel om precies te zijn. Budel is een van de mooiste dorpen van dit deel van de Meierij. Het is volkrijk en zeer welvarend. Je treft er hier mooie huizen en een mooie kerk, die alleen een lage toren heeft. Onder de inwoners zijn veel kramers, die handel drijven in glaswerk en voortdurend met hun handelswaar rondreizen. Er zijn ook veel varkensdrijvers die door de Meierij trekken met grote kudden zwijnen, die ze in het Land van Luik, aan de andere kant van de Rijn en elders opkopen, om ze hier weer met winst te verkopen.
Het is echt grappig om een varkensdrijver te zien. Stel je een man voor, mijn vriend, die in de ene hand een zweep heeft, waarmee hij voortdurend klapt, onder zijn arm een groot stuk roggebrood en in zijn andere hand een mes. Af en toe snijdt hij een stuk van het brood, breekt dat en werpt dat voor de varkens, onder het voortdurend geroep van Zwinoo! Zwinoo! (die van Budel hebben een bijzondere uitspraak of een aparte tongval, die zeer verschilt van de rest van de Meierijenaars). Een groep zwijnen loopt al grommende en knorrende achter hem aan. Stel je dit eens voor en je hebt een levendig beeld van een Budelse varkensdrijver.
Ik zou mijn leven heel goed in dit dorp kunnen doorbrengen, als er maar minder bitterheid was. Maar het doet me verdriet te moeten zeggen dat ook hier de roomsen de hervormden hun kerk hebben afgenomen, hoewel zij zelf al een grote en heel mooie kerk hadden. Ik vroeg waarom men dit toch had gedaan? Het antwoord kwam per ommegaande, want men stelde mij meteen de wedervraag: moet men dan de geuzen, die verd... ketters, een gewijde kerk laten behouden? Ik had daarop niets meer te zeggen, want waar vervolgzucht, religiehaat en dweperij heersen, daar helpt geen redeneren tegen.
In Budel is de grootste hervormde gemeente van het platteland in de Meierij. Dat komt, zegt men, door een predikant die ’s avonds, als de boeren van de akker kwamen en ook de andere inwoners met hun werk klaar waren, op een simpele en begrijpelijke manier de eredienst deed en preekte. De nieuwsgierigheid dreef vele inwoners naar de kerk en de eenvoudige waarheid overtuigde velen van de dwalingen in de roomse religie. Had men zo overal in de Meierij bij de Hervorming gehandeld, wie weet, hoeveel protestanten er dan nu zouden zijn geweest. Maar ach, die wens komt nu te laat. Nu moeten de hervormden hier hun eredienst houden in een kamer en dat gaat met veel ongemakken gepaard. Want iedere zondag vallen er mensen flauw van de benauwdheid die veroorzaakt wordt door de bekrompenheid van hun kerk (laat ik die kamer zo maar eens noemen). O dwaze, onmenselijke dweepzucht! Kan het menslievend Opperwezen hierin genoegen scheppen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten