Keizer Karel 5, ofwel "Kel" Bron: Wikimedia Commons |
Terwijl op zekere dag Karel hier op jacht was, dwaalde hij van zijn hovelingen af en kwam ten slotte aan bij een boerenstulpje. Omdat het al avond was en donker, vroeg hij de bewoner om hem met een lantaarn op de goede plek te brengen. De boer wilde dit wel doen op voorwaarde dat hij dan ook de keizer zou zien (hij kende Karel natuurlijk niet in persoon). Dit werd toegezegd en men ging op pad. Zodra ze op weg waren, vroeg de boer de keizer naar zijn naam en hij kreeg als antwoord dat die Karel was. De boer maakte hier Kel van, de Meierijsche verkorting van Karel.
Vervolgens vertelde de boer aan de keizer, dat hij in een proces verwikkeld was met zijn buurman over een varken dat de buurman gebeten had, terwijl die zijn gevoeg deed. En hij vroeg meteen of hij niet een goed woordje voor hem wilde doen bij de keizer, zodat alle geschillen uit de weg geruimd zouden worden. De keizer verstond zijn gids niet en zei dat ook, waarop de boer probeerde zijn verhaal duidelijker en verstaanbaarder te maken op de volgende manier, in lomp Meierijsch dialect:
“Als gij eens op mijnen binnen (erf) zat te schijten, Kel!, en ik was dan eens een varken, en ik beet u dan eens in uw gat, Kel!, zou ik u dat dan moeten vergoeden en uw gat laten genezen? Zeg Kel!”
Karel, die zijn lachen nauwelijks kon bedwingen, antwoordde: Nee! Hij stelde de boer gerust en beloofde een goed woordje voor hem te doen bij de keizer. “Maar zeg eens, Kel”, begon de boer weer, “als we op het kasteel komen, waaraan kan ik dan de keizer herkennen?” En hij kreeg als antwoord: “Degene die zijn hoed op zijn hoofd houdt, dat is de keizer, want alle anderen nemen hun hoed af.”
Uiteindelijk kwamen ze bij het kasteel aan. De keizer ging voor, de boer volgde met de lantaarn in zijn hand. Iedereen stond daar zonder hoed. De boer keek al rond om de keizer te zien, en vroeg ten slotte ongeduldig: “Kel!, waar is nu toch die keizer?” Karel barstte in luid lachen uit en zei: “Ik ben de keizer, of jij, want alleen wij hebben onze hoed nog op.” De boer schrok hevig, maar hij werd hierop rijkelijk op eten en drinken onthaald en royaal beloond en hij ging vergenoegd naar huis, omdat hij nu toch echt de keizer had gezien.* Men voegt er nog aan toe dat de boer, toen hij onderweg moest wateren, tegen de keizer gezegd zou hebben: “Hier Kel! Hou die lantaarn eens vast, dat ik kan pissen.” En dat Karel dat ook gedaan zou hebben.
*) Bijna dezelfde grap wordt verteld over Hendrik IV, koning van Frankrijk. Zie Mengelwerk der Algemeene Vad. Letteroeffeningen voor 1797, blz. 480
Geen opmerkingen:
Een reactie posten