donderdag 24 januari 2013

Advocaat als dienaar van de schurk

Negende brief, deel 4

Tussen Heeze en Someren (ik moet niet vergeten je dit te vertellen) werd ik door een man ingehaald. Hij zag er zeer bescheiden uit, sprak met mij over van alles en vertelde me uiteindelijk dat hij in het laatstgenoemde dorp woonde; dat een van zijn bijzondere vrienden in dat dorp op dit moment in een proces verwikkeld was met een juffrouw over een bepaald eigendomsrecht; dat de advocaat van die juffrouw haar had aangeraden, omdat hij zag aankomen dat hij het pleit zou verliezen, om al haar goederen aan iemand anders over te dragen, zodat als zij daadwerkelijk het proces verloor, de tegenpartij niets zou krijgen, maar integendeel, zo hij zou winnen, daarenboven ook nog alle kosten zou moeten betalen.

De juffrouw heeft nu (zo sprak hij verder) haar goederen over laten dragen aan de schoonzuster van die advocaat. Wat vindt u daar nu van? Ik antwoordde daar niet echt op, maar dacht des te meer. Had ik tijd gehad, dan had ik die advocaat (gesteld dat het allemaal zo was als het mij verteld werd) graag de mooie verzen toegezonden van de grote H. de Groot (ik dank die aan de Denker*), samen met de vertaling, want hij beheerst misschien niet genoeg Latijn om ze zo te begrijpen:

Qui sancta sumis arma civilis toga,
Cui reorum capita, fortunae, decus
Tucanda credunt, nomini praesta fidem.
Juris Sacerdos! Ipse dic causam tibi,
Litemque durus arbiter praejudica.
Voto clientum iure metiri time,
Nec quod colorem patitur, id iustum puta.
Peccet, necesse est, saepe, qui nunquam negat.

Dat is:

Rechtspriester! Die u aan de pleitzaal hebt gewijd,
Aan wie ongelukkigen hun eer, hun goed, hun leven,
Om die veilig te stellen, geheel in handen geven,
Toon dat u, onkreukbaar, die erenaam waardig zijt.
Beslist eerst bij uzelf de zaak, naar ’t strengste recht,
Die u wordt voorgelegd; hoed u bij ‘t oordeel vellen,
De wil van uw cliënt of schijn voor recht te stellen.
Wie niemand afwijst, is ook vaak der schurken knecht.

Deze brief is inmiddels lang genoeg, ik kan hem gerust beëindigen. Ik noem mijzelf daarom, na verzekering van mijn onafgebroken vriendschap en onveranderlijke hoogachting, geheel je
Vriend.

*) De Denker, Deel I, no 17, p. 136.

Geen opmerkingen: