dinsdag 25 december 2012

Wat ik in Lommel hoorde

Grazende schapen op de Blekerheide bij Lommel (foto: Leon Van Ham)

Zevende brief, deel 3

Nu over wat ik heb gehoord. Omdat hun dorp in tijden van oorlog enorm kwetsbaar en open lag voor alle aanvallen, kregen de Lommelaars in 1322 van de hertog van Brabant, Jan III de Overwinnaar, toestemming om hun dorp met muren en poorten te omringen. Men begon ook wel aan dit werk, maar later bleef het steken en men bouwde toen van de stenen de kerktoren. In de kerk is of was, zo zei men, een grafschrift te lezen van Johannes Hangravius, geboren te Lommel, dat aldus luidde:

D.O.M.
Plangite Piërides, quod nunc Hangravius absit
Qui placuit Ducibus Principibusque Viris
Hic erat egregius Cantor sancti Dionysi;
Ernesto a sacris non sine laude s[f]uit.
Auratus Miles, Comes et Palatinus b[h]abetur,
Quo[e]m tamen in senio me[o]rs violenta rapit.

[Vertaling: Weeklaag! Piëriden, omdat Hangravius (Hanegraaf) er nu niet meer is, de man die in de smaak viel bij hertogen, vorsten en (grote) mannen. Hij was hier de uitstekende cantor van St. Dionysus; hij is niet zonder lof geweest in gewijde zaken door Ernst [van Beieren, Prinsbisschop van Luik 1581-1612]. Hij wordt gehouden voor een gouden ridder, graaf en paltsgraaf, die door de heftige dood uiteindelijk toch in zijn ouderdom is weggeroofd.]

Lommel heeft veel te lijden gehad van oorlogsrampen. Het werd verschillende keren platgebrand. Dat is trouwens ook het lot geweest van de meeste Meierijdorpen en wie weet of er niet één dorp in deze gehele streek geweest is, dat zo’n ramp van de allesvernietigende oorlog niet één - of meermalen heeft meegemaakt. Ach! Hoe gevoelig treft zo’n gedachte het hart van iedere mensenvriend!!

In het jaar 1575 zouden hier tweeduizend mensen door de pest zijn weggerukt. In het begin van de zeventiende eeuw zou men hier 18.000 schapen hebben geteld, maar dit aantal komt mij wat ongeloofwaardig voor, al is het zeker dat de schapenteelt hier nog steeds bloeit en dat de omstandigheden hier, vanwege de uitgestrekte heidevelden, daarvoor ook zeer geschikt zijn.

Noot
Hanewinckel volgt hier vrij letterlijk J.B. Grammaye, Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae etc waar ook dit grafschrift geciteerd wordt in het Hoofdstuk Campinia : dialogus in sex partes sectus, capitulum VI, (p.28) “Lommelia oppidum et vicina dominia”. Hanewinckel heeft enkele letters niet goed gelezen, de juiste staan tussen [ ] in de tekst. Hij heeft het dus niet zozeer gehoord, als wel gelezen. De Piëriden waren de negen dochters van de Macedonische koning Piëris, die dachten dat ze beter konden zingen dan de negen Muzen. Als straf voor hun hoogmoed veranderden zij in eksters. De benaming Piëriden wordt later ook wel gebruikt om de Muzen zelf aan te duiden. Dat laatste zal hier wel de bedoeling geweest zijn.]

Geen opmerkingen: