Zesde brief, deel 3
Van Eersel wandelde ik ’s morgens om zes uur naar Bergeyk. Ik begon zo
vroeg aan mijn wandeling, omdat ik daar niet lang wilde blijven, maar
nog diezelfde dag hier in Lommel zou willen zijn. Onderweg - ik was nog
niet ver van Eersel - werd ik door een man ingehaald die met mij in
dezelfde richting ging. Voor ons op de hei liep een jood. We stapten
stevig door, kwamen weldra op zijn hoogte en gingen hem voorbij. Hij zei
ons beleefd goedemorgen en ik beantwoordde zijn wens. Mijn
medewandelaar zei echter: “dag smous. Lusje wel spek?” De jood zweeg en
ik raakte ontstemd. Ondertussen gaf dit aanleiding tot de volgende
conversatie:
Ik: waarom bespot u deze jood met iets, dat zijn godsdienstige overtuiging hem verbiedt te eten? Wat geeft u dat recht? Of heeft hij u beledigd?
Hij: het is maar een smous. Hij is van het volk da onze Heer gekruisigd en bespuugd heeft. Hij is toch verdoemd en wij mogen een smous daarom altijd voor de gek houden.
Ik: juist daarom, als u zo denkt, zou u toch medelijden met hem moeten hebben en hem niet bespotten. Hoe zou het u bevallen als ik met u de spot zou drijven vanwege uw godsdienst?
Hij: waarom zijn de smousen zo gek dat ze geen spek eten? Ze weten wel beter en zouden het net zo lekker vinden als wij.
Ik: waarom eet u op uw vastendagen ook geen spek of vlees? Dan zou u het toch ook wel lusten? (Uit zijn manier van redeneren merkte ik wel dat ik een roomse voor mij had).
Hij: onze H. Kerk verbiedt ons dat. Als ik dan toch op een vastendag vlees of spek zou eten, dan beging ik een doodzonde.
Ik: als een jood spek eet, dan zondigt hij ook tegen zijn religie, tegen zijn Wet die hem zeer verstandig het eten van varkensvlees verbood. Want dat is ongezond, vooral in een warm land, zoals het land waarin in vroeger tijden de joden woonden toen hun die Wet gegeven werd.
Hij: dat kan wel wezen, maar een smous handelt dwaas, want zijn religie is afgeschaft en de onze niet.
Ik: men kan beter de gek steken met u dan met een jood. Want het is belachelijk zich alleen maar op bepaalde dagen van vlees te onthouden en dat dan “vasten” te noemen, terwijl men verder net zo veel eet als men kan.
Hij: u praat als een geus. Ik zou nog liever een smous zijn dan een geus.
Ik: Zo! Waarom?
Hij: omdat wij weten dat de godsdienst van de joden ooit goed is geweest, maar de geuzenreligie is ketters, zoals de H. Moederkerk ons leert, en die is dus nooit goed geweest.
Tijdens dit gesprek kwam ik in Bergeyk aan. Hier nuttigde ik een sober ontbijt en schreef intussen de bovenstaande conversatie woordelijk uit, tenminste voorzover ik het vanuit mijn geheugen kon oproepen. Je kunt er uit leren hoe men over joden en hervormden denkt en ik kan je veilig verzekeren dat iedere roomse in de Meierij bijna precies hetzelfde zou zeggen. Een jood is altijd blootgesteld aan bespotting en uitjouwerij. Heel vaak hoor ik de kinderen in de Meierij een jood naschreeuwen: “Smouse Gek! Lusje geen spek?” Als men een hervormde hier net zo goed zou kunnen herkennen aan zijn gelaatstrekken en zijn baard als een jood, dan zou hij zeker nog veel meer aan verachting en spot zijn onderworpen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten