Twintigste brief, deel 5
De macht van de roomse geestelijkheid is hier in het algemeen veel te groot. Zoals de priester denkt, zo denken ook zijn leken. Dat leidt tot vele zaken die best anders zouden kunnen en ook moeten zijn, maar ik heb geen advies hoe dit veranderd te krijgen. Zolang de gewetensdwang blijft, zolang een sterveling heerst over de zielen van zijn medemensen, zolang hij achter alle geheimen weet te komen, zolang hij de macht heeft om hun zonden kwijt te schelden onder voorwaarden die híj bepaalt, zolang zullen deze geestelijken meer dan teveel invloed blijven houden op alles, wat dan ook.
Men vertelt dat er in Den Bosch een functie vacant was. Welke, dat is mij ontschoten. Het bestuur dacht deze functie aan een hervormde te geven, maar de priesters kwamen tussenbeide en zeiden dat het niet gepast was een ketter te begunstigen. Men gunde de functie dus aan een roomse, ofschoon die oneindig minder deskundig was en veel minder geschikt dan de hervormden, die er om gevraagd hadden. Zo gaat het ook in andere plaatsen.
“Is het volgens de regels van de staatkunde om zulke mensen zo’n macht te gunnen en hen zo stilzwijgend mee te laten regeren?”, zo werd mij gevraagd toen ik in de Meierij was. Mijn antwoord was een stilzwijgen, want ik wist niet of het wel veilig voor me was hier iets op te zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten