Twintigste brief, deel 1
Geachte vriend!
Toen ik na het voltooien van mijn reis door de Meierij weer bij je was en ik opnieuw het genoegen had om me na zo’n lange afwezigheid weer met jou, mijn vriend, te onderhouden, hebben we alleen maar terloops gesproken over de staatkundige aspecten van de Meierij. Mijn aanwezigheid thuis was nu eenmaal dringend vereist. Ik beloofde je bij mijn afscheid dat ik binnenkort bij je zou terugkomen en dan enkele dagen bij je zou doorbrengen om alles eens rustig door te praten.
Maar... tijdens mijn afwezigheid zijn veel zaken blijven liggen en ik heb het daardoor zo druk gekregen dat ik geen dag van huis kan. In de weinige stille momenten die mij overblijven, wil ik je daarom alles schrijven en je in deze brief alles vertellen, wat ik ervan weet. Maar eerst wil ik de vragen die je mij gesteld hebt (voor zover ik me die kan herinneren) beantwoorden. Jij vroeg mij:
1. “Is het wel verstandig geweest dat de Meierij zich tot ‘provincie’ uitriep, en niet de loop van de gebeurtenissen afwachtte?”
De Meierij lijkt er niet op berekend een provincie te zijn, omdat ze dan natuurlijk meer moet opbrengen dan als Generaliteitsland, zoals men dat placht te noemen. Het is namelijk geen landstreek die zware belastingen kan verdragen. Men heeft altijd al geklaagd dat de Meierij te veel moest opbrengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten