Twintigste brief, deel 2
2. “Hoe is men aan dat idee gekomen?”
Een paar mensen, die even weinig wisten van regeren, vaderlandse geschiedenis enzovoort, als een koe van saffraan eten, zoals men dat hier in de Meierij uitdrukt, hebben zich opgeworpen als volksvertegenwoordigers. Zij vestigden zich in Tilburg en vaardigden daar wetten uit. Het volk was dwaas genoeg om ze als hun bestuurders te erkennen, aangezien men zich verbeeldde het nu gewonnen te hebben (want het klinkt natuurlijk mooi een ‘provincie’ te zijn).
Hadden die lui hun best gedaan om de misstanden op te heffen, waar zij zo hevig tegen tekeer gingen, of om de dwingelandij weg te nemen, waarover ze zo hard schreeuwden als zij onder het volk waren, zouden hun pogingen dan niet lovenswaardig geweest zijn?
3. “Zijn de meierijenaars wel in staat om hun eigen vertegenwoordigers of bestuurders te kiezen?”
Op dit punt kan ik je uitgebreid antwoorden, want ik heb dit allemaal nauwgezet onderzocht. Neen! Zij zijn daartoe niet in staat. De enige eisen waar ze naar kijken, zijn namelijk de volgende: dat iemand die verkozen wordt, goed moet kunnen zwetsen, en de onderdrukking die men in het verleden heeft ondergaan, zwaar moet kunnen aanzetten. Hij moet veel praten over verbeteringen die er zullen komen en die hij zeker zal doorvoeren, zodra hij aan de macht is. En tenslotte moet hij door en door, onvervalst rooms zijn; dit is een punt dat geenszins uit het oog verloren moet worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten