Negentiende brief, deel 8
Hoe kan het anders dan dat het domme bijgeloof, dat alles klakkeloos voor waar aanneemt als het maar in Antwerpen of een andere roomse plaats gedrukt is, door zulke leugenachtige geschriften geweldig tot haat tegen de protestanten wordt aangezet. Immers, men dicht die protestanten onmenselijke daden toe, waarvan zelfs Nero gegruwd zou hebben. Precies daarom is het ook dat een roomse geen pijniging of vervolging te wreed acht voor een geus, namelijk om het hem betaald te zetten wat zijn voorouders (waarvan men stellig overtuigd is) de ware katholieken hebben aangedaan.
Men kan dus over hun ingekankerde haat zeggen wat Jeremias de Decker over Rome’s ouden ijver heeft gedicht:
Waar vind men zoo onmenschelijke stukken,
Zoo woest en onbescheid,
Daar bijgeloovigheid
Des menschen hart niet toe en kan verrukken?
Of men zou de laatste regel hiervan op deze manier mogen lezen, met de vervolgzieke haat van de roomse meierijbewoners in gedachten:
De roomschen in dat land niet toe weet te verrukken.
Men praat hier tegenwoordig ook druk over de kanalen die er door de Meierij aangelegd zullen worden, maar men voegt daar meteen aan toe, dat er geen een landmeter in de hele regio is, die voldoende kennis en kunde heeft om behoorlijk te waterpassen, en dus om vast te stellen langs welk traject men de rivieren die gekanaliseerd zouden moeten worden, het best, het kortst en het goedkoopst zou kunnen verleggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten