De Zuid-Willemsvaart ter hoogte van Helmond (foto: RHCe) |
Negentiende brief, deel 9
Velen zien er weinig nut in voor ’t algemeen, al geven anderen er juist hoog van op. Nog een derde soort redeneert er als volgt over: “Kanalen zijn goed in een land waar vlijt, ijver en de drang naar verbetering heersen en waar men graag oude vooroordelen vaarwel zegt om op iets beters over te gaan. Maar past dat wel in de Meierij? Onze vaders, grootvaders, overgrootvaders en over-overgrootvaders hebben de kost verdiend zonder kanalen. Waarom zouden wij die dan nodig hebben?
Als men kanalen graaft of rivieren een andere loop laat nemen, zullen vele particuliere personen er schade door lijden, omdat hun landerijen beschadigd of zelfs geheel weggegraven zullen worden. Mag men een algemeen belang behartigen, zonder welk onze voorouders geleefd hebben, als er individuen onder moeten lijden of arm worden?”
Zo denkt men erover, maar het is niet aan mij om een oordeel te vellen over deze redeneringen van de meierijenaars. Mij dunkt echter dat goed ingerichte kanalen die niet een apart deel, maar een geheel district doorsnijden, altijd veel voordeel kunnen geven, op voorwaarde dat het volk van zo’n land open staat voor verbetering en die ook van harte wil toepassen. Maar: hoc opus, hic labor!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten