Zielen in het Vagevuur |
Negentiende brief, deel 4
Hij: Was u niet bang dat u zou sterven? Want de dood is toch iets vreselijks.
Ik: Nee! Want de dood is helemaal niet verschrikkelijk, behalve voor degene die zich hier op aarde aan veel slechts schuldig heeft gemaakt en die geen beter leven te verwachten heeft.
Hij: Alles goed en wel, maar dacht u dan niet aan de verschrikkingen van het Vagevuur?
Ik: Ik ken geen vagevuur; en zou dat bestaan, wat doet het er dan toe, aangezien men toch ooit hieruit zal worden verlost?
Hij: Ik zie wel, dat u een ongelovige ketter bent, want de geuzen geloven niet in het Vagevuur, omdat dat niet in hun valse bijbel staat; ze zullen het nog wel ontdekken, als zij na dit leven verdoemd zijn.
Ik: Ik heb u nog helemaal niet verteld of ik geus of paaps ben. Maar is het vagevuur dan zo erg?
Hij: Ja! De pijn van het Vagevuur is erger dan de pijn van de hel, want de zielen worden er gebraden, in olie gekookt, in stukken gehakt, door serpenten, slangen en padden verscheurd en op nog heel veel andere manieren gemarteld.
Ik: Maar hoe weet u dit? Hebt u gezien, dat zielen een lichaam hebben?
Hij: Zeker zijn de zielen lichamelijk. Ik weet alles uit een boek dat ik bezit en dat Troost der zielen in het Vagevuur heet. Maar dat zul u wel niet geloven, want ik weet zeker dat u zo’n verdoemde geus bent. Goedendag!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten