Runderpest in Nederland, 18e eeuw |
Zeventiende brief, deel 1
Zeer beminde S....!
“Nog één brief”, zei ik mijn vorige, “en dan hoop ik je spoedig weer te zien.” Hier is die dan. Als je hem ontvangt, ben ik al op weg naar je. Ik moet je in deze brief nog enkele gewoonten en bijgelovigheden van de roomsen in de Meierij schetsen (alles wat ik geschreven heb, heeft alleen maar betrekking daarop) en dan zal ik met een vrolijk hart zeggen: Adieu Meierij!
Als iets bijzonders kan ik je melden dat de runderpest, waardoor Holland en andere provincies zo vaak en vreselijk zijn geteisterd, bijna nooit in de Meierij geheerst heeft. En als ze hier al eens gewoed heeft, dan was dat op zeer beperkte schaal. Ik geloof dat men dit vooral moet toeschrijven aan het feit dat men de koeien ’s nachts en ook op het heetst van de dag altijd op stal houdt.
Zij zijn dus beschermd tegen de brandende hitte van de zonnestralen, die de weerstand van een koe beslist enigszins verzwakt, en ook tegen de kou van de nacht en in het bijzonder de kwade dampen en nevels die ’s nachts neervallen en die dan door de koeien in het open veld worden ingeademd, of, als die dampen op het gras vallen, mee worden opgegeten. Men weet immers dat besmettelijke ziekten, zelfs onder mensen, zich vooral ’s nachts verspreiden.
Zou dat niet een nader onderzoek door deskundigen waard zijn? Zou het overnemen van deze gewoonte niet veel kunnen bijdragen aan het beteugelen van de vreselijke runderpest, mochten wij ooit (wat de Goede Hemel verhoede!) door die straf overvallen worden? Hetzelfde geldt hier ook voor de schapen, die hier minder dan in Holland onder ziekten te lijden hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten