Zestiende brief, deel 3
De weg die ik moest begaan, was behoorlijk eenzaam. Slechts een enkele man uit Oirschot die ook naar Moergestel ging, volgde dezelfde route als ik. Ik sprak met hem en leidde ons gesprek naar die onderwerpen waarover ik graag wat wilde weten. Hij bevredigde gedeeltelijk mijn nieuwsgierigheid door mij te vertellen over vele zaken die het bijgeloof betroffen.
Sommige dingen kwamen mij erg bespottelijk voor, anderen weer volledig ongegrond, maar bovenal liet hij zijn haat tegen de protestanten doorschemeren, zodra hij daar maar de geringste aanleiding toe meende te zien.
Ik kwam dus op deze wandeling van Tilburg en terug niets tegen dat ook maar iets opleverde voor jou, behalve dat ik overal blijken van het domste bijgeloof aantrof en van verfoeilijke ontevredenheid, omdat men meende bedrogen te zijn. Want als de wens van de meierijenaars nu sinds een jaar of drie in vervulling was gegaan, dan zou de roomse godsdienst nergens met meer pracht uitgeoefend worden dan door hen. Ja, dan waren alle protestanten in de Meierij inmiddels al uitgeroeid. Hun naam was al lang van de aardbodem verdwenen, en zelfs was er dan een vreselijke banvloek uitgesproken over iedereen die het maar zou durven de naam “geus” uit te spreken.
Laat mij nu jouw brief en de vragen die daarin staan zo goed als ik kan beantwoorden. Ik heb in alle dorpen waar ik geweest ben zoveel mogelijk de denk- en levenswijze van de meierijenaars bestudeerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten