Dertiende brief, deel 6
Onder de inwoners van Gemert zijn veel armen. Men treft er ook zeer veel bedelaars aan, die iedere vreemdeling aanspreken om een aalmoes, onder het prevelen van hun Onzevaders en Weesgegroetjes. Als men hun wat geeft, zeggen ze op deze manier dank: “God loont! Ik zal goed voor u bidden.” Maar zodra men hen de rug heeft toegekeerd, zijn zij hun belofte vergeten. Als men aan de een geeft, steekt een ander ook schielijk zijn hand uit om wat te krijgen.
In dit dorp zijn veel linnenweverijen. De inwoners zijn in het algemeen grote liefhebbers van jenever en bier. ’s Avonds zijn de herbergen altijd vol met volk, dat hier zijn kannetjes leegt. In de Meierij zie je dat overal waar ambachtslieden wonen.
In vroeger tijden waren de roomsen hier veel verdraagzamer tegenover de geuzen dan tegenwoordig. Dat komt doordat ze merken dat de hervormden nu nog net zo vrij leven als vroeger, en dat hadden ze niet gedacht. Bovendien mogen ze nu niets meer buiten hun kerk doen, net zo min als de geuzen overigens, en dat stoort hen, want ze worden niet graag gelijkgesteld aan ketters.
Het is inderdaad opmerkelijk, zoals ik al meer dan eens heb vastgesteld, dat de roomsen het niet kunnen hebben dat iemand vrijheid van godsdienst geniet op dezelfde plek waar zij die zelf hebben. Maar als men hen spreekt, lijken zij tamelijk verdraagzaam, hoewel zij diep in hun hart geheel anders voelen. Een oplettend toehoorder kan dat gemakkelijk uit hun redeneringen opmaken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten