Zevende brief, deel 4
Nog erger heeft men in Oerle gehandeld. Daar heeft men de lijken van de vrouw en de dochter van de predikant, die nog maar een paar weken tevoren waren overleden en dus in het droge zand nog niet half vergaan waren, uit hun graven gerukt, samen met andere doden van de gereformeerden. Men smeet het lijk van de predikantsvrouw op het kerkhof en trapte het met een ongekende boosaardigheid op de borst. Dit alles gebeurde in het bijzijn van de roomse priester, zo zegt men, die het hele gebeuren bekeek met een zakdoek voor zijn neus en mond vanwege de stank. Hij had ook nog een fles jenever bij zich, waarop hij de uitvoerders van deze huiveringwekkende verdorvenheid tracteerde. Van de planken van de kist maakte men een varkenskot, zoals de kranten ons breedvoerig hebben beschreven.
Maar laat ik een ondoorzichtig gordijn voor deze onmenselijke scènes schuiven, waarvan zeker uw hart, maar eigenlijk dat van iedere mensenvriend zal gruwen, en u iets grappigs vertellen. In Zeelst, een klein dorpje, wilde de helft van de roomsen hoe dan ook de kerk van de gereformeerden hebben. De andere helft gaf er de voorkeur aan de eigen kerk te houden, omdat die voor hen beter was gelegen. Maar de eerste helft nam de protestantse kerk dadelijk in bezit, al hadden ze niets om die kerk mee in te richten. Ze gingen daarom naar de roomse kerk, haalden daar de helft van de beelden en zo voort uit, en versierden daarmee hun nieuwe kerkgebouw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten