Vierde brief, deel 2
Ik trok maar verder langs de Steenweg, die mij als vanzelf bij Boxtel bracht. Hier gebruikte ik mijn ochtend-ontbijt en bestelde mijn middagmaal. Ik was inmiddels, zoals ik hoorde, twee uur van Den Bosch verwijderd. Zodra ik ontbeten had, maakte ik een kleine wandeling. Boxtel is een groot en mooi dorp. Het heeft aangename wandelwegen en ligt bepaald niet onplezierig aan de rivier de Dommel. Ik bekeek de kerk. Ooit moet dit een groot en prachtig gebouw geweest zijn, maar het gebouw is nu deels ingestort. Er was niets opmerkenswaardigs te zien, behalve de oude zitbanken van de kannuniken van Boxtel. De toren staat tegenwoordig los van de kerk, die zich in vroeger tijden kon beroemen op een carillon.
Mij werd verteld dat toen Lodewijk de Veertiende tot aan Boxtel was opgetrokken in de tijd dat hij ’s-Hertogenbosch wilde gaan belegeren, hij hier deze toren beklom en met een verrekijker de stad en de vestingwerken nauwkeurig bestudeerde. Toen hij dat allemaal goed bekeken had, zou hij niet verder hebben durven oprukken met zijn leger.
Aan het eind van mijn wandeling zette ik mij aan de maaltijd. Intussen kwamen er verschillende inwoners van dit dorp bij mij zitten en wilden graag weten wie ik was. De een zei: “Wie is mijn heer?”, een ander sprak: “Waar gaat mijn burger naar toe?”, een derde vroeg: “Hebt u hier ook kennissen?” en zo voort, en zo voort. Al dit gevraag maakt me knorrig en ik gaf geen enkel antwoord, maar at razendsnel door, om maar vlug van die “Atheners” af te zijn.
Zodra ik gegeten had, ging ik op weg naar Eindhoven: de weg strekte zich over een geweldige lengte voor mij uit, zo recht als een bezemsteel. Het eentonige van dit vergezicht verveelde mij ontzettend. Ik bevond me dus in dezelfde droevige positie als Martinet, die in zijn Katechismus ook al klaagt dat deze weg hem zo vreselijk verveelde als hij hem beliep of bereed. Maar hoe lang mij deze weg ook viel, zo erg als de nieuwsgierige vragen in Boxtel verveelde hij me toch niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten