Tweede brief, deel 1
Beste vriend,
Ik ben nu in ’s-Hertogenbosch, na tweeëneenhalve dag reizen. Mijn tocht is niet erg voorspoedig verlopen. Dat kon ook niet anders, want we hadden de wind en de stroom tegen. Nu ik me wat heb opgefrist, wil ik de avond doorbrengen met je te schrijven.
Mijn gezelschap aan boord was deels plezierig en deels vervelend. Een tamelijk oude man die me wel beviel, trok door zijn manier van spreken het meest mijn aandacht. Hij sprak zelden, maar zei dan wel verstandige dingen. Een paar jongelui, zogenaamde petits maitres, probeerden hem een beetje voor de gek te houden, maar door zijn gevatte antwoorden en rake zetten begrepen ze al snel dat hij geen man was voor hun flauwe grappen.
Omdat hun ongepaste en vaak schunnige uitdrukkingen mij behoorlijk begonnen te ergeren, haalde ik mijn Duitse Ossian voor de dag om de tijd te bekorten en mijn irritatie te bestrijden. Daarop zei één van de drie flauweriken tegen mij: “Meneer schijnt lectuurliefhebber te zijn. Wat leest u?” En meteen zachtjes tegen de andere twee, maar wel zo hard dat ik het duidelijk kon horen: “Het zal wel een of ander vroom, christelijk boek zijn”, waarbij hij zijn mondhoeken in een verachtelijke glimlach optrok. Dan weer tegen mij: “Wat is het voor boek? Mogen wij het eens zien?”
“Jazeker,” zei ik, terwijl ik hem het boek gaf. “Het is van de beroemde Caledonische [Keltische] bard, de dichter Ossian.” Ik zei dat een beetje deftig om hem op de proef te stellen. In een poging grappig te wezen, zei hij vervolgens tegen de anderen: “Bliksem! Wie heeft er ooit van een kale donderse baard, of van een poëet Rossiaan gehoord?”
Hij sloeg het titelblad op: “Kijk nou! Het is in die duivelse moffentaal geschreven! Ik moet verdomd zijn, wil ik dat lezen.” Met een verachtelijke blik smeet hij het boek op tafel, terwijl de anderen in luid gelach uitbarstten. Ik zweeg, terwijl mijn oude reisgenoot boos werd en dat ook duidelijk liet merken. Daarop vertrokken de jongelui zingend naar boven en lieten ons alleen in de roef achter.
1 opmerking:
Je ziet: overlast van de jeugd in het openbaar vervoer is van alle tijden . De briefschrijver laat ook duidelijk zien dat je nu eenmaal makkelijker met je eigen generatie omgaat, en dat geldt ook voor de jongelui. Die gezangen van Ossian waren in mijn tijd, de tweede helft van de achttiende eeuw overigens een echte hype, al heeft men later geconcludeerd dat er waarschijnlijk nooit een echte Keltische dichter Ossian bestaan heeft. Hij is bijna zeker voortgekomen uit de romantische fantasie van James MacPherson zelf. Ik geloof dat ze zoiets nu een literaire hoax zouden noemen.
Een reactie posten